Op 12 oktober 1941 verzamelen de Duitsers duizenden Joden op het marktplein. Ze worden naar de plaatselijke begraafplaats gebracht waar al massagraven zijn gegraven. De Joden moeten zich uitkleden en voor het graf gaan staan, waarna ze worden doodgeschoten. De Duitsers vermoordden die dag tussen 8.000 en 12.000 Joden. De dag wordt bekend Blutsonntag (Bloedige zondag).
Het getto wordt op 20 december 1941 afgesloten met een houten hek. Meer dan 20.000 Joden moeten onder barre omstandigheden wonen in een klein gebied. Velen sterven door honger en kou.
Eind maart 1942 mogen nog maar 8.000 mensen in het getto achterblijven. Onder het mom dat ze naar een werkkamp worden gebracht, worden de overigen – oude en zieke mensen – naar het station gedreven en gedeporteerd naar vernietigingskamp Belzec, waar ze worden vergast. Andere deportaties volgen.
Op 23 februari 1943 wordt het getto omsingeld. Iedereen wordt met bruut geweld naar het kerkhof gedreven en daar doodgeschoten.
Op 27 juli 1944 wordt Stanislawów door het Sovjet-leger bevrijd. Ongeveer honderd Joden hebben zich weten te verbergen. In totaal hebben ongeveer 1.500 Joden uit de stad de oorlog overleefd.