Op een conferentie in het Franse Évian in juli 1938 van vertegenwoordigers van 32 landen en ruim zestig particuliere organisaties weigert Groot-Brittannië het toelatingsbeleid voor Joodse vluchtelingen te versoepelen. (Ook de Verenigde Staten willen niet veel ruimhartiger worden, waarop de meeste deelnemende landen besluiten dat evenmin te doen.) Het Britse parlement besluit zelfs helemaal geen Joodse vluchtelingen meer toe te laten, waarop het twee uitzonderingen maakt. 10.000 (en niet 50.000, zoals oorspronkelijk de bedoeling was) Joodse kinderen uit Duitsland worden toegelaten en 669 kinderen uit Tsjechoslowakije. Hun ouders krijgen echter geen visa en de meesten van hen zouden worden vermoord. Slechts enkele kinderen worden na de oorlog met hun ouders herenigd; de meesten groeien op in hun Britse pleegggezin.
Enkele honderden van de kinderen en enkele tientallen andere Joodse vluchtelingen belanden in Noord-Ierland, waar de Joodse gemeenschap (met steun van anderen) voor opvang zorgt in een hostel in Belfast en de Millisle Farm, een als een kibboets opgezette boerderij.
Het Britse beleid versoepelt weer na de Kristallnacht in Duitsland van november ’38, maar na het uitbreken van de oorlog worden de grenzen gesloten voor iedereen uit door de nazi’s gecontroleerde gebieden. Het lukt in de oorlogsjaren nog zo’n 10.000 Joden om Groot-Brittannië te bereiken.
Het sluiten van de grenzen wordt ingegeven door de breed levende vrees dat zich onder de vluchtelingen spionnen en saboteurs zullen mengen. Als de oorlog is begonnen, interneert Groot-Brittannië 74.000 Duitsers, Oostenrijkers en Italianen als “vijandige vreemdelingen” (waarbij Joden en nazi-aanhangers soms bij elkaar werden gezet). Alle gevallen worden individueel door een tribunaal beoordeeld, waarna de meerderheid, vooral bestaand uit Joodse en andere vluchtelingen, binnen zes maanden weer wordt vrijgelaten. 8.000 mensen die als potentiële bedreiging worden gezien, worden naar Canada en Australië gedeporteerd. Als de dreiging van een Duitse invasie van Groot-Brittannië is geweken, mogen sommigen terugkeren.
Palestina
Tussen 1933 en 1939 ontkomen bijna 250.000 Europese Joden (onder wie ruim 60.000 Duitsers en 80.000 Polen) naar Palestina, dan een Brits mandaatgebied. Mede als uitvloeisel van een grote Arabisch-Palestijnse opstand* in 1936-’39 tegen het Britse bestuur (waarbij ruim 5.600 mensen, voornamelijk Arabieren, omkwamen) sluit Groot-Brittannië eind ’39 de Palestijnse grenzen voor Joden, naar nog tienduizenden weten er illegaal binnen te komen – veelal via Turkije. De Joods-Palestijnse hulporganisatie Yishuv slaagt er tussen 1939 en 1945 in bijna 19.000 Joden (vooral uit Duitsland, Oostenrijk en Tsjechoslowakije) naar Palestina over te brengen.
Na de oorlog tracht Groot-Brittannië met alle mogelijke middelen te voorkomen dat overlevenden van de Sjoa Palestina bereiken. Op Cyprus worden 52.000 Joden geïnterneerd, die onderschept worden als zij naar Palestina proberen te gaan. Degenen die op illegale wijze toch Palestina weten te bereiken, worden in vele gevallen daar in interneringskampen opgesloten.
In opdracht van de Labour-regering pleegt de Britse geheime dienst MI6 in 1947 en ’48 aanslagen op schepen waarop Joden naar Palestina willen varen, zo schrijft de Britse historicus Keith Jeffery, die toegang kreeg tot MI6-archieven, in zijn boek The Secret History of MI6. De bedoeling was dat de aanslagen zouden worden toegeschreven aan Arabische terreurgroepen.
Ook worden Joden teruggestuurd naar Duitsland. Berucht is het verhaal van het schip Exodus (oorspronkelijk President Warfield genaamd), dat op 18 juli 1947 door de Britse marine in internationale wateren bij Haifa wordt onderschept. Daarbij worden drie bemanningsleden gedood en raken vele passagiers, onder wie vrouwen en kinderen, gewond. De 4.525 passagiers (1.500 kinderen) worden vanuit Haifa naar Frankrijk en vervolgens Duitsland overgebracht, waar ze in een kamp (Pöppendorf) voor Displaced Persons (ontheemden) worden geïnterneerd en met veel haat door grote delen van de lokale bevolking worden bejegend. Na het uitroepen van de staat Israël op 14 mei 1948 gaan vrijwel allen daar naartoe.
* Onder leiding van de mufti (rechtsgeleerde) van Jeruzalem Hadj Mohammed Amin al-Hoesseini, die met de nazi’s collaboreert en bij de opstand door hen financieel wordt gesteund. Hij zou in de oorlog een zeer kwalijke rol spelen, vooral in Bosnië-Herzegovina.