Auteur: Arie van Dalen
Vooral dankzij Jan Zwartendijk, in de zomer van 1940 consul van Nederland in Kaunas, en zijn Japanse collega Chiune Sugihara ontkwamen zo’n 10.000 Joden uit Litouwen. Jan Brokken beschrijft deze geschiedenis gedetailleerd in zijn fascinerende boek De rechtvaardigen, dat in 2018 verscheen*. In Litouwen werden tussen de 185.000 en 240.000 Joden vermoord (zie: Litouwen).
Zwartendijk, directeur van de Litouwse tak van het Philips-concern, wordt eind mei 1940 door de hoogste Nederlandse diplomaat in de Baltische staten, gezant Leendert de Decker, gevraagd de Duitser Tillmanns als consul van Nederland in Litouwen te vervangen.
Als Sowjet-troepen Litouwen op 15 juni hebben bezet, melden zich al snel enkele Nederlandse Joden in Litouwen bij Zwartendijk en De Decker voor hulp. Ze hopen op een visum voor een van de Nederlands koloniën, waar ze dan via de Sovjet-Unie naartoe willen reizen. Zo’n visum kunnen Zwartendijk en De Decker niet verstrekken, en het zou ook geen zin hebben: zo’n Nederlands document zou door de Sowjet-Unie niet worden geaccepteerd omdat Nederland de Sovjet-Unie niet heeft erkend. De Decker verzint echter een truc: een verklaring dat voor Curaçao en de overige Nederlandse koloniën in Latijns-Amerika geen visum vereist is. Dat is niet waar, maar op basis van zo’n verklaring is de consul van Japan, Chiune Sugihara, bereid een doorreisvisum te verstrekken.
Naar het voorbeeld van De Decker gaat vervolgens Jan Zwartendijk ‘Curaçao-verklaringen’ afgeven. Al gauw verdringen vooral uit Polen naar Litouwen gevluchte Joden, maar ook vele Litouwse Joden zich voor de Philips-vestiging annex het Nederlandse consulaat in Kaunas voor een verklaring van Mr Radio Philips. En met zo’n verklaring gaan ze naar het Japanse consulaat.
Zwartendijk en Sugihara verstrekken in de zomer van 1940 circa 3.000 ‘Curaçao-verklaringen’ en doorreisvisa. Nog in augustus, als het Nederlandse consulaat al gesloten is, geeft Zwartendijk zo’n 800 verklaringen af. Daarna stuurt de Nederlandse consul-generaal in Zweden, Adriaan Mattheus de Jong, nog ongeveer 500 ‘Curaçao-verklaringen’ naar Litouwen (de posterijen functioneerden nog alsof er van oorlog geen sprake was!).
Omdat kinderen, vaak ook echtgenotes en soms zelfs andere familieleden op de documenten mogen meereizen, kunnen in totaal zo’n 10.000 Joden per trein vanuit Litouwen naar Vladivostok vertrekken. De Sovjet-Unie werkt mee, omdat het voor de opbouw van zijn leger harde valuta nodig heeft om grondstoffen en materialen te kunnen importeren. De treinreis kost 400 dollar per persoon. Joodse organisaties (Va’ad Hatzala in de Verenigde Staten en de American Jewish Joint Distribution Committee, dat onder meer een vestiging in Litouwen had) betalen de reis voor wie dat zelf niet kan.
Een aantal pechvogels worden om onderweg uit de trein gehaald en in kampen in en rond Siberië opgesloten (waarom is niet duidelijk). De overgrote meerderheid bereikt Vladivostok. Van daar worden de vluchtelingen per boot naar de Japanse havenstad Tsuruga en daarna meestal naar Kobe gebracht. Ongeveer de helft van de vluchtelingen kunnen vanuit Japan doorreizen naar de bestemming van hun keuze, meestal de Verenigde Staten, maar ook naar andere Amerikaanse landen, Australië en Nieuw-Zeeland; enkele Nederlandse Joden naar Nederlands-Indië, waar hen een wreed lot wacht onder de Japanse bezetting.
De andere helft van de vluchtelingen wordt naar Sjanghai, in het door Japan in 1937 bezette deel van China, gebracht. Uiteindelijk telt de Joodse wijk in Sjanghai, Hongkou, ongeveer 20.000 inwoners. Onder hen ook duizenden Duitse en Oostenrijkse Joden. Zij profiteerden van visa voor Sjanghai, die de Chinese consul in Wenen, Feng Shan Ho, tegen het beleid van zijn ambassadeur in verstrekte in de periode tussen de Reichspogromnacht van november 1938 en medio 1940. Tot juni 1940 – toen Mussolini zich bij Hitler aansloot – konden ze via Italië ontkomen.
Japan weerstaat de Duitse druk om de Joden in Sjanghai uit te moorden, maar begint ze vanaf najaar 1941 het leven wel zuur te maken. Joodse bezittingen worden dan in beslag genomen, Joden mogen zich niet meer vrijelijk door de stad bewegen. In november 1942 wordt van de Joodse wijk Hongkou een getto gemaakt, waar het leven steeds beroerder wordt. Naar schatting 2.000 mensen sterven in het getto, voordat dit begin augustus 1945 wordt bevrijd. De meeste overlevenden vertrekken daarna, vooral naar de Verenigde Staten en Palestina/Israël.
De geschiedenis van Jan Zwartendijk heeft enkele tragische aspecten. Hij krijgt na de oorlog in Nederland te horen dat hij niet voor een koninklijke onderscheiding in aanmerking komt, omdat hij zich niet aan de regels heeft gehouden. Hetzelfde geldt voor zijn collega De Jong. Ter ere van het werk van de Japanse consul Sugihara is in Kaunas het Sugihara House ingericht en in Yaotsu, Japan, een compleet museum.
Jan Zwartendijk krijgt wel de Yad Vashem-onderscheiding, maar pas – na veel gedoe – lang na zijn dood. Erger is dat hij nooit heeft geweten of hij met zijn ‘Curaçao-verklaringen’ veel mensen had gered. Op een enkele uitzondering na lieten de overlevenden niets van zich horen. Wel verneemt hij in 1963 dat enkele vluchtelingen die de Verenigde Staten hebben weten te bereiken hem een erenaam hebben toebedeeld: The Angel of Curaçao. Zwartendijk reageert dat De Decker die titel meer verdient, omdat die de Curaçao-truc verzon.
Jan Zwartendijk overlijdt 14 september 1976 op 78-jarige leeftijd. Vier dagen later komt er bericht van het Holocaust Research Center in de Verenigde Staten. Het onderzoek van dit centrum was nog onvolledig, maar stelde wel vast dat 95% van de mensen die van Zwartendijk een pseudo-visum kregen de oorlog had overleefd.
Op 15 juni 2018 – op de dag af 78 jaar na Zwartendijks aantreden als consul – is voor het vroegere consulaat in Kaunas een gedenkteken voor zijn daden onthuld. Ook in zijn geboortestad Rotterdam is een monument voor hem opgericht.
* Uitgeverij Atlas Contact, ISBN: 978 90 450 3664 9