Het Russische leger is in opmars in het oosten, winter ’44/’45. De nazi’s sturen de gevangenen uit de concentratiekampen op zogenaamde dodenmarsen, richting kampen in het westen. Iedereen die niet te ziek is, moet mee, te voet of soms per trein. Vanuit Auschwitz worden circa 60.000 Joden op dodenmars gestuurd, naast ruim 2.000 Sinti en Roma.
Het zijn vreselijke tochten, in de bittere kou, zonder voedsel en verzorging, in een chaos van willekeur en dood. Onderweg sterven heel veel mensen. Wie niet verder kan, wordt ter plekke doodgeschoten. De kampen van bestemming raken overvol door de stroom van nieuwe gevangenen. En als de geallieerden in het westen oprukken, starten de dodenmarsen ook hier.
Waarom vinden deze dodenmarsen plaats? De nazi’s willen voorkomen dat de gevangenen levend in handen van de vijand vallen. Om de sporen van hun misdaden uit te wissen, maar ook uit angst dat ze zich vol wraaklust aansluiten bij de geallieerden. Daarbij is elke arbeidskracht in de oorlogsindustrie er nog eentje, hoe uitgemergeld ook.
In totaal worden 500.000 tot 750.000 gevangenen op dodenmarsen gestuurd. 200.000 tot 350.000 mensen sterven onderweg.