De moeder van Martin en zijn jongere broer Jules Polak overleed juli 1941 0p 48-jarige leeftijd thuis aan een ziekte.
Vader vond een niet-Joodse huishoudster, die na enige tijd later niet meer bij Joden mocht werken. Martin stelde toen   een brief voor haar op aan Seyss Inquart, waarin ze klaagde dat ze een arme weduwe was en bang was dat ze de kost niet meer kon verdienen. Ze kreeg toestemming om te blijven.

Augustus 1942 leerde Martin zijn vrouw Inge kennen bij de Joodsche Raad en 24 Februari 1943 trouwden zij.
Ze kregen via de Joodsche Raad toestemming te verhuizen naar de woning van Inges’ ouders in de Michelangelostraat. Op de 4e etage was een klein appartementje waar zij  introkken. Kort daarna kreeg Inge roodvonk. Enige dagen later werden haar ouders en zuster weggehaald.
Daar de GGD een waarschuwing voor ‘besmettingsgevaar roodvonk’ op de deur van het appartementje had geplakt, lieten de Duitsers hen ongemoeid. Kort daarna verhuisden zij naar de ouderlijke woning, een benedenhuis op de Noorder Amstellaan 244-huis, waar vader en broer toen pas de huishoudster hadden moeten laten gaan.

Jules was bijna klaar met de officiersopleiding in Kampen toen de oorlog uitbrak. Op 30 mei 1940 liet Hitler de Nederlandse krijgsgevangenen vrij en Jules kwam weer terug, maar op 29 april 1943 werd de terugvoering in krijgsgevangenschap van alle Nederlandse militairen bij bekendmaking gelast. Martin raadde zijn broer aan zich ook te melden bij zijn onderdeel in Assen, maar zijn antwoord was dat hij nooit vrijwillig naar Duitsland zou gaan.
Volgens Martin Polak hebben circa 80 NL-joden-militairen dat wel gedaan en zijn ze allen teruggekomen, o.a. een ver familielid, de notaris en reserve-kapitein Theo M. de Jongh die in het in Schildberg gelegen Stalag XXI-a, Grüne bei Lissa terechtkwam.

Zondag 19 juni 1943 vierde Martin nog zijn  27-jarige verjaardag, mogelijk gemaakt door hun niet-Joodse buren en vrienden. De volgende dag werden zij bij de grote Amsterdam-Zuid Razzia weggehaald en naar Westerbork getransporteerd.
Het ouderlijk huis op de Noorder Amstellaan (tegenwoordig: Churchill-laan) werd per 1 juli 1943 het hoofdkwartier van de Colonne Henneicke, een groep Jodenjagers.

In Westerbork was ook Inge’s familie. Doordat zij al jong in zionistische organisaties verkeerde kreeg het stel een Veteranen Palestina-certificaat uit Geneve waardoor zij op de “Austauschliste” voor Palestina werden geplaatst. Zij kwamen  op een speciale afdeling in Bergen-Belsen en overleefden  die  de oorlog.

Vader ging begin juli op transport naar Sobibor. Jules op 13 juli 1943. Hij gooide een briefkaart uit de trein, die broer Martin in Westerbork bereikte.

JulesPolakWesterborkAdres
Briefkaart afgestempeld op 14 juli 1943 van Jules Polak aan zijn broer Martin en familie, gevangenen in Westerbork. De afzender ging op transport naar Sobibor en gooide deze kaart uit de trein. De ‘smokkelbrief’ bereikte Westerbork.
Kaart ter beschikking gesteld door Martin Polak

JulesPolakWesterborkTekst

Lieve Allen,
We zijn met 48 personen vertrokken. Het gezelschap gaat. Ik ben ‘Wagonleiter’ en draag gelukkig weer een baard. Pijnappel zit bij mij in de wagen. De stemming is goddank goed. J. v/d R. sprak ik nog in de trein evenals Arie. Marcus zit een wagen verder. Net toen ik Ellen goedendag wilde wuiven draaide ze zich om. Volgende keer beter! Nu luitjes, ik weet werkelijk niets meer te schrijven. Ik hoop jullie gauw weer in Mokum terug te zien, tot zolang dus. Heel veel zoenen van allemaal, van
Jules

De “Ellen” die Jules nog uit de trein zag lopen en die hem niet zag (hij schrijft: “volgend jaar beter”, was de schoonzus van Martin.
Ellen overleefde en woonde tot aan haar dood in Florida. Martin en Inge bezochten haar daar. De avond voor Inges’ 80-jarige verjaardag stierf Ellen. Martin heeft het haar pas de volgende dag verteld.