Samen met Zwitserland vraagt Zweden in 1938 aan Duitsland de paspoorten van Joden van een ‘J’ te voorzien, zodat ze gemakkelijker kunnen worden tegengehouden. Op 5 oktober 1938 stemt Duitsland daarmee in. Alle paspoorten van Joden worden ongeldig verklaard. Als ze een nieuw paspoort krijgen, staat daarin op de eerste bladzijde een grote rode ‘J’ gestempeld.
In de oorlog verandert de Zweedse houding. Tienduizenden Noren en Finnen (onder wie 20.000 Finse kinderen) worden toegelaten. In 1942 vluchten 900 Noorse Joden – bijna de helft van de Joodse gemeenschap in Noorwegen – naar Zweden. In de herfst van 1943 ontkomen 7.220 van de 7.800 Deense Joden en 686 niet-Joodse echtgenoten naar Zweden. Nog circa 9.000 andere Denen vluchten eveneens naar het buurland.
In 1944 redt de Zweedse diplomaat Raoul Wallenberg naar schatting circa 15.000 Hongaarse Joden door voor hen in Budapest 32 gebouwen te huren en deze Zweedse diplomatieke status toe te kennen, of door ze Zweedse paspoorten te geven. De Zweedse neutraliteit biedt bescherming tegen deportatie.
Vanaf 21 april probeert Bernadotte vrouwelijke gevangenen van andere nationaliteiten vrij te krijgen. Dat leidt ertoe dat eerst vrouwen uit Ravensbrück naar het Zweedse Malmö worden gebracht en daarna ook vrouwen uit andere kampen. De meesten worden vervoerd in witte bussen met grote rode kruisen, opdat de geallieerden de bussen niet beschieten. Op deze wijze worden naar schatting 9.000 vrouwen gered. Na de capitulatie van Duitsland vangt Zweden nog eens circa 10.000 gevangenen uit concentratiekampen op.