De fascistische dictator Mussolini heeft in 1938 weliswaar anti-Joodse wetten uitgevaardigd in Italië, Duitslands bondgenoot, maar de Italiaanse (militaire) autoriteiten weigeren mee te werken aan deportaties of massamoorden. Wel telt Italië meer dan honderd kampen voor politieke gevangenen. Over de geschiedenis van die kampen is weinig materiaal behouden gebleven en zijn ook weinig getuigenverhalen vastgelegd.

De situatie in Italië verandert als Mussolini op 25 juli 1943 wordt afgezet en zijn opvolger maarschalk Badoglio in het geheim onderhandelingen met de geallieerden begint, die Sicilië en zuiden van ‘de laars’ hebben veroverd. Op 8 september capituleert Italië, maar Duitsland is daarop voorbereid en Duitse troepen bezetten Noord- en Midden-Italië.

 

Al snel worden er concentratiekampen voor Joden ingericht in Bolzano, Fossoli di Carpi en Borgo San Dalmazzo. De gemeentelijke autoriteiten en politie in Italië werken echter niet mee aan de vervolging, waardoor het aantal slachtoffers relatief beperkt blijft. Circa 7.000 Joden uit Italië worden vermoord, 40.000 overleven de oorlog.

In 1938 worden in Italië ook wetten tegen Sinti en Roma van kracht. Deze leiden ertoe dat Sinti en Roma in kampen worden opgesloten, naar eilandjes voor de Italiaanse kust worden gedeporteerd of (tot september 1940) het land worden uitgezet (zelfs als zij de Italiaanse nationaliteit hebben). Evenmin als Joden levert Italië Sinti en Roma uit aan de nazi’s, maar dat gebeurt wel na de Duitse bezetting van het noorden. Ook hieraan werken de meeste Italiaanse autoriteiten niet mee, maar uiteindelijk worden toch ongeveer 1.000 van de 25.000 Italiaanse Sinti en Roma in kampen in Duitsland en Polen vermoord.