Op 6 april 1941 wordt Joegoslavië aangevallen door Duitsland en zijn bondgenoten. Het noordelijk deel van Joegoslavië (ruwweg het huidige Slovenië), wordt opgedeeld. Italië bezet het westen ervan, Duitsland voegt het midden toe aan Oostenrijk, en Hongarije krijgt een vrij klein gebied in het oosten toebedeeld.

In de regio wonen dan ongeveer 2.500 Joden, inclusief vluchtelingen uit Oostenrijk en Duitsland. Uit de Duits/Oostenrijkse zone worden de Joden al in de late lente van ’41 gedeporteerd. Slechts enkelen overleven. In de zones van Italië en Hongarije zijn ze enige jaren relatief veilig doordat de regeringen van die landen hun Joden niet willen uitleveren.

In de Italiaanse zone verandert dat als in september ’43 Mussolini wordt afgezet en Italië capituleert voor de geallieerden, waarop Duitsland Noord- en Midden-Italië en ook de Italiaanse zone van ‘Slovenië’ bezet. Eind ’43 zijn de meeste Joden uit de voormalige Italiaanse bezettingszone gedeporteerd, hoewel sommigen weten te ontkomen naar door Joegoslavische partizanen bevrijde gebieden.

In 1944 voltrekt zich een soortgelijk scenario in de Hongaarse bezettingszone. Als Hongarije een wapenstilstand met de geallieerden wil sluiten, bezetten de nazi’s het gebied en wordt nagenoeg de volledige Joodse populatie naar Auschwitz gedeporteerd. Zeer weinigen overleven.

Het is onbekend hoeveel Sinti en Roma er in Slovenië woonden. Aannemelijk is dat zij ongeveer hetzelfde lot hebben ondergaan als de Sinti en Roma in de bezettende landen. Dat wil zeggen dat in het Oostenrijkse deel de meerderheid zou zijn vermoord, in het Hongaarse deel een kleiner, maar nog steeds groot aantal en in het door Italië ingenomen deel weinigen. In het Italiaanse deel zijn wel ten minste 150 Sinti en Roma vermoord door partizanen. Die verdachten de Sinti en Roma ervan met de bezetter te collaboreren.