Op 11 juni 1942 wordt op een vergadering in Berlijn met Adolf Eichmann besloten om een begin te maken met de deportatie (eufemistisch ‘evacuatie’ genoemd) van Joden uit Nederland, België en Frankrijk.

Als verzamelplaats en doorvoerkamp voor de Belgische Joden wordt gekozen voor de Kazerne Dossin de Saint-Georges in Mechelen, dat centraal ligt tussen Antwerpen en Brussel, waar verreweg de meeste Joden wonen. Bovendien verbindt een dienstspoor de Dossin-kazerne direct met het Belgische spoorwegnet.

De kazerne wordt in juni/juli 1942 in grote haast ingericht. Vanaf oktober wordt de Duitse kampbewaking aangevuld met Vlaamse SS-ers, die de buitenkant van de kazerne bewaken.

De Joden weten aanvankelijk niet beter dan dat ze tewerk zullen worden gesteld in de Duitse oorlogsindustrie. Zo is bekend dat op 13 juni al 2.252, merendeels Joodse, arbeiders naar Noord-Frankrijk zijn gestuurd om aan de Atlantik Wall, de Duitse verdedigingswerken aan de kust, te werken (later komen velen van hen toch in vernietigingskampen terecht). De Joden krijgen bij hun ‘tewerkstellingsoproep’ ook een lijst van de ‘uitrusting’ die ze moeten meenemen. Het duurt echter niet lang of velen beginnen de ware aard van de ‘evacuatie’ te vermoeden en duiken onder.

Op 27 juli 1942 komen de eerste Joden in de Dossin-kazerne aan en op 4 augustus 1942 vertrekt het eerste transport, richting Auschwitz. Hiermee gaan ook circa 140 kinderen mee, wat de argwaan verder voedt en duizenden ertoe brengt hun oproep te negeren. In reactie daarop gaan de Duitsers over tot nachtelijke razzia’s.

De gevangenen mogen pakjes van hun familie ontvangen, maar de meest waardevolle spullen worden door de SS-bewaking ingepikt. Het verzet slaagt er soms in berichten te smokkelen, zodat er nog enig contact is tussen de gevangenen en de buitenwereld.

In de nacht van 19 op 20 april 1943 (toevallig ook het moment van de opstand in het getto van Warschau) wordt het twintigste konvooi, met 1636 Joodse mannen, vrouwen en kinderen, met behulp van één revolver, drie nijptangen, een stormlamp en rood papier voor Leuven tot stilstand gebracht door drie jonge leden van Groep G., een verzetsorganisatie, die later bijvoorbeeld ook verantwoordelijk is voor het bijna twee weken onderbreken van de stroomvoorziening in een groot deel van België, waardoor een deel van de Duitse oorlogsindustrie komt stil te liggen. Voorzover bekend is dit de enige keer waar dan ook dat een deportatietrein doelwit is van een geslaagde verzetsactie.

Het transport naar Auschwitz wordt bewaakt door enkele tientallen leden van de Schutzpolizei. Ondanks hun mitrailleurvuur weten Youra (Georges) Livchitz, Robert Maistriau en Jean Franklemon een van de wagons te openen. In eerste instantie durven slechts zeventien mensen de vlucht te wagen, maar later springen er nog 215 van de inmiddels weer rijdende trein, als zij zich realiseren dat dit misschien hun laatste kans is. Sommigen zijn erin geslaagd hun wagons van binnenuit te openen met meegesmokkelde zagen, vijlen en tangen of zelfs met behulp van een broodmes.

De sprong uit de rijdende trein kost 26 mensen direct of ten gevolge van hun verwondingen na enige tijd het leven. 87 ontsnapten worden weer gepakt en op een volgend transport gezet. 119 gedeporteerden ontkomen daadwerkelijk. De jongste overlevende is Simon Gronowski, die als 11-jarige uit de trein wordt geduwd door zijn moeder, die zelf later in Auschwitz wordt vergast.

Van de 1.404 mensen die in de trein blijven (onder wie 242 kinderen), overleven er 152 de oorlog.

Livschitz wordt een paar maanden na de aanval op het twintigste konvooi samen met zijn broer Choura (die vanwege een verwonding na een schietpartij niet aan de actie had meegedaan) door de Feldgendarmerie betrapt met een partij wapens in hun auto. De broers worden gevangengezet in Breendonk en in februari 1944 een week na elkaar gefusilleerd. Dit lot treft ook Richard Altenhoff, die wel mee had beraadslaagd over de actie, maar deze te riskant vond. Hij wordt wegens medeplichtigheid geëxecuteerd.

Franklemon wordt op 7 augustus 1943 opgepakt en naar Sachsenhausen gestuurd. Hij overleeft en wordt muzikant, in Duitsland! In 1977 overlijdt hij.

Maistriau wordt in maart 1944 gearresteerd en belandt via Breendonk in Buchenwald. Hij wordt op dodenmars gestuurd en uiteindelijk in Bergen-Belsen bevrijd. Na de oorlog gaat Robert Maistriau naar Congo, waar hij een project voor duurzame bosontginning begint. Terug in België overlijdt hij in 2008 op 87-jarige leeftijd.

Begin september 1944 ontvluchten de Duitsers Mechelen. Ook de bewakers van de Dossin-kazerne. De 500 tot 600 Joodse gevangenen kunnen in de nacht van 3 op 4 september zonder veel moeite ontsnappen. De collaborerende burgemeester en schepenen van Mechelen vluchten de stad uit. Engelse en Canadese troepen trekken op de middag van 4 september Mechelen binnen.