Onder het Italiaanse regime bereikt de vervolging in Albanië nooit het niveau dat Joden ondervinden in door Duitsland bezette landen. Veel Albanezen helpen Joden door ze in bergdorpen te laten onderduiken of ze naar havens te brengen van waar ze naar Italië kunnen reizen. Er vinden echter ook een aantal roofmoorden op Joodse vluchtelingen plaats.
In 1941 worden 192 Joden gearresteerd, naar een concentratiekamp gebracht en vervolgens naar kampen in Italië. In januari 1942 wordt een aantal Joden in een kamp bij Pristina, de hoofdstad van Kosovo, geïnterneerd. Op 14 maart 1942 worden sommigen van hen overgedragen aan Duitse troepen. Ze worden gedeporteerd naar concentratiekamp Sajmište bij Belgrado en daar vermoord. Anderen worden naar een kamp in Berat overgebracht.
In Berat en kampen in Krujë en Kavajë worden in totaal ongeveer 500 Joden, samen met Serviërs, geïnterneerd. Ze blijven daar tot de Italiaanse capitualatie in september 1943. Alle kampen in Albanië worden dan geliquideerd, maar Duitse troepen bezetten vervolgens het land en proberen de Joden in Albanië en door Albanië gecontroleerde gebieden uit te moorden. Er vinden verscheidene transporten naar vernietigingskampen plaats, met name uit westelijk Macedonië. Italië had dat gebied bij de opdeling van Joegoslavië bezet, maar had de Joden er ongemoeid gelaten.
Op 24 mei 1944 overvalt een afdeling van de divisie de huizen van Joden in Pristina. 281 Joden, zowel Albanese als vluchtelingen van elders, worden gearresteerd en aan de Duitsers overgedragen. 249 van hen worden naar Bergen-Belsen gedeporteerd en daar vermoord.
In oktober en november veroveren Joegoslavische en Albanese partizanen, met troepen van het nieuwe anti-fascistische Bulgaarse regime en hulp van zowel de Westerse geallieerden als de Sovjet-Unie, Kosovo. Dat gebied wordt onderdeel van het nieuwe Joegoslavië.In Albanië zelf zegevieren de communistische partizanen van Enver Hoxha, die op 28 november 1944 aan de macht komt. De terugtrekkende Duitse troepen hebben Albanese collaborateurs geholpen te vluchten, maar velen is dat niet gelukt. Zij worden meestal meteen na hun gevangenneming door de partizanen geëxecuteerd.
In totaal zijn bijna 1.000 Joden uit Albanië, Kosovo en door Albanië gecontroleerde gebieden vermoord. Aan het eind van de oorlog leven er nog ongeveer 1.800. Na de oorlog zijn de meesten naar Israël geëmigreerd, zo’n 1.500 toen Hoxha alle religies verbood. Na de val van het communistisch regime in 1990 en een uitbarsting van politiek geweld in 1997 zijn nagenoeg alle overige, ruim 400 Joden uit Albanië hen gevolgd.
Volgens sommige bronnen zijn bijna uitsluitend Joden het slachtoffer geworden van de vervolging in Albanië, volgens andere zijn wel degelijk ook ‘duizenden’ Albanese Sinti en Roma vermoord.