Als Duitsland het land in juni en juli 1941 verovert, vluchten duizenden Joden naar de Sovjet-Unie. Einsatzgruppen, bijgestaan door Letse en Litouwse collaborateurs, richten een reeks van bloedbaden aan onder de circa 70.000 overgebleven Joden en bijna 4000 Roma en Sinti in Letland. Dat lot treft ook 20.000 Duitse en Oostenrijkse Joden, die naar het getto van Riga zijn gedeporteerd. Eind oktober ’41 zijn al 34.000 mensen vermoord, de meeste in kleinere Letse steden.
In twee getto’s in Riga wonen dan nog 32.000 Joden. Van hen worden er op twee dagen (30 november en 8 december 1941) 24.000 in het Rumbula-bos bij Riga doodgeschoten. Ook 1.000 per trein uit Duitsland aangevoerde Joden treft dit lot. In dezelfde periode worden 11.000 van de 12.000 Joden uit het getto van Daugavpils en 5.000 van de 5.700 uit dat van Liepaja vermoord.
Minder dan 1.000 Joden overleven op Letse grond, circa 1.000 anderen keren na de oorlog uit de Sovjet-Unie terug. Ongeveer de helft van de circa 4.000 Letse Sinti en Roma zijn vermoord.