Na de Duitse invasie van de Sovjet-Unie in de zomer van ’41 wordt Estland door de nazi’s bezet. Circa 3.500 Joden vluchten dan naar de Sovjet-Unie. De 1.000 achterblijvers worden nog voor het eind van het jaar vermoord door een Einsatzgruppe en Estse collaborateurs. Dat lot treft ook honderden Sinti en Roma, alsmede 7.000 andere Esten die van communistische sympathieën worden verdacht of familie zijn van mensen met mogelijk communistische sympathieën.
Vanaf midden 1943 worden ten minste 20.000 Joden uit andere landen (vooral Letland, Polen, Hongarije en Tsjechië) naar werkkampen in Estland gedeporteerd. Het hoofdkamp wordt Vaivara, dat in augustus 1943 in gebruik wordt genomen. Hieraan worden ruim veertig andere kampen verbonden, vooral werkkampen voor de bouw van militaire verdedigingswerken en het winnen van olie uit gesteente (schalie-olie). Daarnaast is er een concentratie- en vernietigingskamp: Kalevi Liiva, waar circa 5.000 mensen zijn vermoord, van wie ongeveer de helft Joden, vooral uit Tsjechië.
In september 1944 wordt Estland andermaal door de Sovjet-Unie ingelijfd. Veel van de eerder gevluchte Joden keren dan terug.
De nazi’s hebben in Estland ten minste 33.500 mensen vermoord: 1.000 Estse Joden, circa 800 Estse Sinti en Roma, 7.000 andere Esten, 10.000 Joden uit andere landen en 15.000 Sovjet-krijgsgevangenen. Het aantal vermoorde Sovjet-krijgsgevangenen is mogelijk aanzienlijk hoger (25.000 of meer).