Het eerste Nederlandse document waarin de aanwezigheid van Sinti wordt genoemd stamt uit 1420, uit Deventer. Vervolgens komen ook Roma uit Oost-Europa naar Nederland. Aanvankelijk heeft niemand daar problemen mee, maar al tegen het einde van de vijftiende eeuw komen Sinti en Roma bloot te staan aan discriminatie en vervolging. Vanaf de zeventiende eeuw wordt er doelgericht jacht op gemaakt. Vooral tussen 1720 en 1730 worden er hier velen vermoord. Daarom durven Sinti en Roma zich bijna honderd jaar niet meer in Nederland te vertonen.

Als ze dat weer doen, worden ze door de bevolking vaak wel gewaardeerd. Ze hebben interessante handelswaar en nuttige beroepen zoals scharenslijper of ketellapper, ze kunnen worden ingeschakeld bij de oogst of muziek maken op een bruiloft. Bovendien zijn ze een belangrijke bron van nieuws. Ze kunnen door hun reizende bestaan vertellen wat er in andere dorpen, steden, landstreken en landen gebeurt.

De regering deelt die waardering niet. De Sinti en Roma onttrekken zich aan haar controle en ze beschouwt een deel van hun werkzaamheden als verkapte bedelarij.

In 1907 oordeelt een regeringscommissie dat “de zigneuners een groot maatschappelijk gevaar opleveren”. Uiteindelijk leidt dat oordeel in 1918 tot een wet die tot doel heeft het aantal bewoners van woonwagens en woonschepen in Nederland terug te dringen. De wet, die niet alleen voor Sinti en Roma, maar voor iedereen geldt, stelt eisen aan de woonwagens- en schepen, en bewoners moeten aantonen voldoende middelen van bestaan te hebben. De wet heeft een totaal averechts effect doordat al bestaande regelgeving erdoor vervalt, ook de bevoegdheid van gemeenten om geen woonwagens toe te laten. Door de woningnood, de bouw van betere woonwagens en het verstrekken van vergunningen aan iedereen die kan aantonen over voldoende middelen van bestaan te beschikken, vervijfvoudigt het aantal woonwagens in twintig jaar tijd.

In 1924 worden de burgemeesters opgeroepen geen papieren meer aan Sinti en Roma te verstrekken. Maar de meeste burgemeesters doen iets anders. Ze belonen Sinti en Roma die uit hun gemeenten vertrekken met begerenswaardige identiteits- en nationaliteitsbewijzen, die ervoor zorgen dat ze niet de landsgrens kunnen worden overgezet.

Registratie
Eind 1937 wordt de Nederlandse Zigeunercentrale opgericht. Deze verzamelt zoveel mogelijk gegevens over in Nederland verblijvende Sinti en Roma. Nederland doet dit op verzoek van de Internationale Zentralstelle zur Bekämpfung der Zigeunerwesen in Wenen, die op verzoek van nazi-Duitsland is opgericht. De gegevens die dit bureau krijgt, in beperkte mate ook uit Nederland, worden later gebruikt voor de vervolging en vernieting van Sinti en Roma.

Als de bezetting van Nederland een feit is, gaan verscheidene Nederlandse functionarissen door met plannen om ‘het probleem van de woonwagenbewoners’, die in meerderheid als asociaal worden beschouwd, aan te pakken, bijvoorbeeld door ze naar werkkampen te sturen. Om te beginnen wordt een register van woonwagenbewoners aangelegd. In oktober 1942 krijgen de gemeenten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken opdracht een lijst op te stellen van alle ‘asociale elementen’ binnen hun grenzen en daarbij woonwagenbewoners apart te vermelden. De gemeenten geven slechts 5 à 10 procent van alle woonwagenbewoners als ‘asociaal’ op.

In januari 1943 gaat de Duitse politiechef in Nederland, Rauter, zich met de kwestie bemoeien. In juli 1943 wordt het verboden met woonwagens te reizen en worden voorbereidingen getroffen om 27 grote verzamelkampen in te richten. Het is het sein voor vele Sinti en Roma om onder te duiken. Ze zijn daar in vergelijking met Joden laat mee en het is dan ook moeilijk geschikte onderduikadressen te vinden. Daarom betrekken velen leegstaande huizen of verschuilen ze zich in bossen in Nederland en België. Uiteindelijk komt slechts een derde van de bijna 1200 beoogde woonwagens in de verzamelkampen terecht.

Razzia
Op 29 maart 1943 had het Reichssicherheitshauptamt * al de deportatie van de circa 500 Sinti en Roma uit Nederland en die van de ongeveer 600 uit België naar Auschwitz bevolen. Een beperkt aantal mensen werd toen opgepakt. Op 14 mei 1944 gaat een nieuw bevel uit, nu van de chef van de Sicherheitspolizei en Sicherheitsdienst. Nederlandse politiekorpsen ontvangen een telegram met de opdracht tot “aanhouding van alle in Nederland verblijvende personen die het kenmerk der zigeuners bezitten”.

Twee dagen later vindt een razzia plaats. Een aantal Sinti en Roma slagen erin op tijd te vluchten en onder te duiken (sommigen zijn door Nederlandse politieagenten gewaarschuwd), maar 578 mensen worden opgepakt en naar kamp Westerbork afgevoerd. Daar wordt duidelijk dat de Nederlandse politie de term ‘zigeuner’ te breed heeft opgevat. 279 mensen blijken woonwagenbewoner te zijn, maar geen Sinti of Roma. Zij worden weer vrijgelaten, evenals 54 Sinti en Roma met een paspoort van een neutraal land of van Duitslands bondgenoot Italië. 245 Sinti en Roma worden op 19 mei 1944 vanuit Westerbork naar Auschwitz-Birkenau gedeporteerd. Van dit transport overleven dertig mensen.

In totaal is zeker meer dan de helft van de Nederlandse Sinti en Roma vermoord.

*  Het Reichssicherheitshauptamt (RSHA) was de overkoepelende veiligheidsdienst van het Derde Rijk, opgericht door Heinrich Himmler in december 1939. Het was een samenwerkingsverband van de Sicherheitsdienst, de Gestapo en de Kriminalpolizei.