Afscheidsspeech Mirjam Huffener
Provinciehuis Gelderland, 25 mei 2022

In februari 2009 openden wij de eerste versie van de tentoonstelling Post uit de Vergetelheid in het Herinneringscentrum Kamp Westerbork. ‘Wij’ dat zijn Bennie Vlaskamp en mijn partner (tevens redacteur) Arie van Dalen en ik. Ooit hadden we bedacht dat er een tentoonstelling over post uit kampen en getto’s moest komen, dus die kwam er. Arie en Bennie deden research om de poststukken van achtergrondinformatie te voorzien. Er werden teksten geschreven en ikzelf nam de vormgeving en productie voor mijn rekening. Alles om niets.
Hoe mooi en prachtig en inhoudelijk belangrijk het was, is terug te zien in een heel mooi boek van deze versie:

Nieuw te bestellen via mirjam@circussinistra.nl voor €12,- incl.portokosten. ISBN 978-94-903740-8-2

Wij kregen tijdens de exposities vanuit onze directe omgeving nieuwe brieven en dagboeken en verhalen aangereikt. Hiermee maakten we in 2015 een (gesubsidieerde) nieuwe tentoonstelling, waarin we de geschiedenis van de oorlog, de kampen en de getto’s, vertellen aan de hand van heel persoonlijke verhalen.
Dat van Wanda Verduin, een pubermeisje, dat steeds meer geïsoleerd werd van haar omgeving, niet meer met haar vrienden op mocht trekken. Wat dat betekent, beschrijft ze in haar dagboeken en brieven. We kregen hartverscheurende briefjes die uit de trein waren gegooid; de trein van Westerbork richting de gaskamers. Hartverscheurend omdat er altijd nog hoop uit spreekt.
Niemand kon zich voorstellen wat er te gebeuren stond.
Hartverscheurend ook het smokkelbriefje van Max Meents die vanuit Kamp Schoorl, in die hele mooie duinen, naar Mauthausen werd afgevoerd. Zijn vrouw droeg het haar leven lang bij zich in haar portefeuille. Toen haar man door politie van huis werd gehaald kreeg ze te horen: “Had je maar niet met een Jood moeten trouwen”.

Wij kunnen ons bijna niet voorstellen dat dit mogelijk was. Dat mensen dat deden en lieten gebeuren.
Met deze tentoonstelling wilden we mensen aan het denken zetten hierover. Aan het eind staat een stemhokje waarin allerlei moeilijke kwesties aan de orde worden gesteld, onder andere over vrijheid van meningsuiting. Hoever mag je gaan in wat je zegt? Wat kun je doen als je gediscrimineerd wordt op internet. Dat lieten we daar zien:

In 2017 werd met steun van Provincie Gelderland en, niet te vergeten, in samenwerking met het Nationaal Onderduikmuseum de tentoonstelling tweetalig. We gingen ermee de grens over naar Duitsland. Er kwam een nieuw verhaal bij, dat van Wolfgang Maas, een Joodse jongen die in 1936 al geen leven meer had en vol goede hoop naar Winterswijk kwam, zich verloofde met Thea Windmuller en uiteindelijk in Polen werd vermoord. Hun verhaal wordt indringend verteld door een jonge acteur die zelf op vijfjarige leeftijd met zijn familie uit Koerdisch gebied in Irak is gevlucht; te zien op de website.

Mirjam Schwarz, nichtje van Thea Windmuller; foto Gerda Brethouwer

We voegden hiermee een toen en nu actueel thema toe: vluchtelingen en het vluchtelingenbeleid. Toen én nu!
Tóen, dat wil zeggen, zo vanaf 1934, probeerden de meeste landen in Europa, de Verenigde Staten, Canada en Latijns-Amerika, de toestroom van Joodse vluchtelingen zoveel mogelijk te beperken.
Men was bang ‘overspoeld’ te worden door vluchtelingen, op hoge kosten gejaagd te worden. Mensen waren bang dat hun banen in gevaar zouden komen. Die houding heeft honderdduizenden het leven gekost.

We kunnen ons nauwelijks voorstellen wat er in die jaren tussen 1933 en 1945 gebeurd is, hoe dat heeft kúnnen gebeuren. We kunnen ook niet weten of we ons eigen leven en dat van onze naasten in de waagschaal hadden gelegd; of we dat zouden doen als we nu in Oekraïne woonden. Wat we met de tentoonstelling wilden bereiken is dat we in ieder geval nàdenken over de keuzes die we maken.

Daartoe probeerden we de verhalen die we vertellen te koppelen aan hedendaagse vraagstukken.
Hoe belangrijk dat blijft, blijkt elke dag wel weer.
In mijn huidige buurtje aan het plein waar ik sinds kort woon in Amsterdam, waren de laatste tijd een paar heel vervelende incidenten. Zo werd er op klaarlichte dag een moord gepleegd en er ging ’s nachts een scooter in de fik (waarbij de voorkant van onze auto smolt). Die moord op een jonge man was heel naar, vond ik, voor degenen die erbij waren. Jongens die gewoon een beetje op een bankje hingen, zoals jongens dat overal in Nederland doen. Maar nee, het waren vast geen lekkere jongens en zeker diegene die neergeschoten werd. En werd er gezegd over de scooter: “ik wil niet discrimineren hoor en je mag tegenwoordig niks zeggen maar het zijn altijd dezelfden”.
Gelukkig zei niet iedereen dat, maar toch…
Nou ben ik de dochter van een man die als 17-jarige jongen in het gewapend verzet ging. Verzet zit in mijn genen zeg maar (dat gewapende niet, hoor).
Het leverde nogal ongemakkelijke gesprekken op. “Vind je dat iemand doodgeschoten mag worden als hij crimineel is”, vroeg ik. En: “Heeft u gezien dat het een Marokkaan was die de scooter in de fik stak? Waarom heeft u de politie niets gezegd dan”.

Waar komt die vooringenomenheid toch vandaan? Ik ben geboren en getogen in Amsterdam en de keren dat ik als blondrossig meisje en jonge vrouw ben lastiggevallen en, toen ik wat dat betreft minder interessant werd, werd beroofd, waren het 8 van de 10 keer van die nare intimiderende ‘Johan Derksen’ types. Waarom wordt dat nooit gezegd, in plaats van het zal wel een ‘Mo(hammed)’ wezen, het zal wel weer een ‘Johan’ zijn.

Achterkleindochter Nico Peeters bij het verhaal over haar familie; foto Alex Geelhoed

Weer even terug naar de tentoonstelling. Wat verzet betreft heb ik grote bewondering voor een van de hoofdpersonen: Nico Peeters, een 47-jarige verzetsman die al vrij vroeg in de oorlog werd opgepakt. Eigenlijk wilden we wat meer verhalen vertellen over mensen die overleefd hadden, maar de nodige subsidie liet te lang op zich wachten en de gegadigden overleden. Verder zoekend realiseerde ik me dat mensen die in een kamp hadden gezeten, om wat voor reden ook, altijd als helden werden beschouwd terwijl de verzetsmensen die dood waren werden vergeten. Ook mensen zoals mijn vader werden niet als held gezien. Hij wist na een misgelopen aanslag te ontkomen, is nooit opgepakt… maar zijn kameraden zijn wel gefusilleerd. Veel van de overlevenden, of ze nou in kampen waren of niet, zágen zichzelf ook helemaal niet als helden. Het was voor hen, net zoals voor Nico Peeters en zijn familie, vanzelfsprekend om in verzet te komen. Dat maakt het zo de moeite waard hun verhaal te laten zien en de problemen waar ze voor kwamen te staan.

Ik ben veel om mijn hoofdpersonen gaan geven. Alle verhalen uit de tentoonstelling en op de website, ben ik nu aan het onderbrengen bij het netwerk oorlogsbronnen.nl dat verwant is aan het NIOD. Ook de digitale versies van de bronnen, de brieven en dagboeken komen daar terecht. Het gaat nog even duren voor het allemaal mooi zichtbaar online is. Ik hoor wel eens wat gemopper dat het niet zo toegankelijk is. Je moet je maar voorstellen dat het een enorm digitaal kennis-, herinnerings- en onderzoekcentrum en museum wordt; dan begrijp je misschien beter dat dat nog wel even duurt voordat het af is.
Een ander prachtig museum wordt het Nationaal Holocaustmuseum. Daar en bij het Joods Museum brengen we zoveel mogelijk originele brieven, kaarten en dagboeken onder.

Bennie Vlaskamp, Bert Verduin (neef van Wanda Verduin), Mirjam Schwarz (nicht van Thea Windmuller), Yoka Verduin (nicht van Wanda Verduin), Antoinette Geelhoed (kleindochter van Nico Peeters), Mirjam Huffener, Gerda Brethouwer (directeur Nationaal Onderduikmuseum en bestuurslid Lotty Veffer Foundation), Doede Sijtsma (Internationale Betrekkingen in Duitsland voor Provincie Gelderland en Zuid-Holland)

In tegenstelling tot de heldenverhalen gaat het bij Joden meestal over slachtoffers.
Ik ben zelf ook nog kind van een vrouw die als enige van haar familie Auschwitz en de dodenmarsen overleefde.
Zij werd een keer door een taxichauffeur naar een herdenking gebracht bij het Joodse verzetsmonument. Hij vroeg wat dat was, zij vertelde het en kreeg toen als reactie: “Tja, waar rook is is vuur. Er zal toch een goeie reden zijn geweest dat Hitler zo’n hekel had aan Joden.” Het was niet bepaald de eerste antisemitische opmerking die ik hoorde. Door mijn niet-Joodse uiterlijk vang ik van jongs af aan meer op dan mij lief is. Maar dit raakte me extra, dat een Nederlander dat zo doodgemoedereerd tegen mijn moeder durfde te zeggen.
Antisemitisme zit ingebakken in onze cultuur. Hitler heeft het niet uitgevonden. Het was er altijd en komt op de gekste plekken tevoorschijn.
Antisemitisme is niet specifiek iets van Marokkaanse jongeren. Ik kom nog even terug op dat zinnetje: “ik wil niet discrimineren hoor en je mag tegenwoordig niks zeggen…”. Iedereen weet wie er bedoeld worden als wordt gezegd: “Nou, je kan wel zien waar het geld zit”.
Zo vroeg ik ooit medewerking van een instelling bij het aanvragen van een subsidie over Joodse kinderen. Het bestuur wilde wel, mits ik zorgde dat Harry de Winter garant zou staan. Ik denk dat Harry de Winter een reuze leuke man is, maar ik ken hem niet. Wij Joden kennen elkaar niet allemaal en we zijn ook niet allemaal rijk.
Dat laatste vind ik trouwens wel heel erg jammer.

Een sterke kant van de tentoonstelling is dat hij ontworpen is voor openbare ruimtes. Dat ook mensen die niet zo gauw naar een herinneringscentrum of verzetsmuseum gaan, ermee in aanraking komen. Post uit de Vergetelheid heeft mooi uitgewerkt lesmateriaal maar vooral toch is de tentoonstelling gericht op ouders, opvoeders, grootouders.
Jongeren krijgen behoorlijk wat voor hun kiezen en docenten kunnen niet alle onderwerpen behappen. Waarom zou je je alleen op jongereneducatie richten? Het zijn toch echt heel volwassen mensen die de vooroordelen uitspreken die hun kinderen overnemen. Wat zou mijn vroegere schoolvriendin nu aan haar kinderen en kleinkinderen vertellen over Joden en intelligentie. Zij was ervan overtuigd dat ik alleen maar dééd alsof ik hard moest werken om een 8 te halen.
Ook trouwens heel jammer dat die Joodse intelligentie zomin als dat geld niet in mijn genen zat.

Ik ben met mijn projecten vaak tegen een muur van onwil aangelopen, helemaal als ik meer wilde doen in het kader van antisemitisme, dat toen we met de tentoonstelling gingen rondreizen nog maar versluierd aanwezig was. Om te begrijpen wat racisme en antisemitisme betekenen en waar het toe kan leiden is het belangrijk de geschiedenis te kennen, verhalen te vertellen die dicht bij onze eigen belevingswereld staan. Dat lukt niet als het blijft bij slachtoffer-verhalen waarbij de holocaust-educatie resulteert in gedichtjes, zoals ik die vaak aanhoorde bij herdenkingen: “Hij was een Jood en Hitler zei Hij moet dood”.
Er zijn maar weinig organisaties in Nederland die dit kunnen en die het wél over hedendaags antisemitisme durven te hebben. Ik vind het fantastisch dat ik zoveel mooie verhalen en brieven kan overdragen aan het Joods Museum en het Nationaal Holocaustmuseum.
Ik vind het ook heel fijn dat we in het Provinciehuis van Gelderland de laatste plaatsing hebben en dat we hiér de brief van Jules Schelvis overhandigen.

Doede Sijtsma en Mirjam Huffener

Ik heb een aantal herdenkingsreizen naar Sobibor mee-georganiseerd. Daaraan nemen ook altijd statenleden deel. Dat is niet zomaar. Al 20 jaar zet de provincie zich ervoor in te zorgen dat Sobibor een respectvolle herdenkingsplaats wordt en blijft. Doede Sijtsma kreeg niet voor niets hier, tijdens de plaatsing van de eerste versie van onze tentoonstelling, 10 jaar geleden de Rachel Borzykowski-onderscheiding uit handen van Jules Schelvis.
Jules Schelvis. Hij zette Sobibor op de kaart.

Van links naar rechts: Bennie Vlaskamp houdt de brief van Jules Schelvis omhoog; Arie van Dalen, Bennie Vlaskamp, Mirjam Huffener; Emile Schrijver vertelt over het Nationaal Holocaustmuseum dat september 2023 geopend zal worden.

Bennie Vlaskamp over de brief van Jules Schelvis uit het getto van Radom

Mit mir geht es noch immer gut. Ich bin sehr neugierig wie es geht mit Ab,Hella, Herman, Chel und ihre Eltern. Auch von Ihnen habe ich lange zeit nicht vernommen. Ist vielleicht etwas mit diese Leute passiert? Ich hoffe das Beste davon.

Deze zin is een onderdeel van de brief die Jules Schelvis clandestien schreef vanuit het getto van Radom.
Jules kwam in het getto terecht via Sobibor en het turfstekerskamp Dorohucza. In het getto kwam hij in een drukkerij te werken waar hij zijn beroep als drukker kon uitoefenen.
Op zijn dagelijkse route van het getto naar de drukkerij zag hij een brievenbus tegen een muur staan. Hij bedacht toen of er misschien een mogelijkheid was om een brief te posten, zodat hij kon aangeven dat hij nog in leven was. Het was Joden echter verboden brieven te schrijven. De route naar de drukkerij ging altijd in colonne dus er moest een mogelijkheid zijn een brief te posten. En de brief moest in het Duits worden geschreven, anders zou deze nooit door de censuur komen. Als afzender moest hij een straat buiten het getto gebruiken. Hij gebruikte de naam J. Borzykowski, de familienaam van Chel, omdat deze naam niet Joods klonk. Als straatnaam koos hij Walowa, een brede straat die aan het getto grensde. De brief werd geadresseerd aan de familie I. Strotz in Amsterdam. Izak was een oom van Rachel, die met een niet-Joodse vrouw was getrouwd.
Een dilemma was wat te schrijven in verband met de censuur. De Duitse zin die ik genoemd heb heeft hij gekozen om aan te geven dat de familie uit elkaar is gevallen en geen contact meer tussen hen was. Dit alles schrijft Jules in zijn boek Binnen de Poorten.

Verder staat in de brief algemeenheden, eigenlijk hartverscheurend zoals vele brieven geschreven uit de kampen. De censuur was zeer streng.

De brief die Jules schreef is wel door de censuur gegaan maar niet geopend. Hij kon de naam Sobibor niet vermelden. Die naam moest streng geheim blijven. Gevangenen werden vaak gedwongen te schrijven dat het hen goed gaat en als afzender Arbeitslager Wlodawa gebruiken, een dorp in de buurt van Sobibor.

De tentoonstelling Post uit de Vergetelheid kwam op 27 januari 2012 in het raadhuis van Amstelveen. De tentoonstelling was toen nog gegoten in een ander jasje als de tentoonstelling nu. Jules was onder anderen een van de sprekers.
Hij vertelde over grote razzia van 26 mei 1943 in Amsterdam, waar 3000 joden werden opgepakt en hij samen met zijn vrouw en schoonfamilie via Westerbork naar Sobibor werd gedeporteerd. (Zie ook dit artikel op oorlogsbronnen.nl.) Hij vertelde over dit transport, zijn verblijf in diverse kampen en ook over de brief uit het getto van Radom.
Toen sprak Jules de woorden die mij erg emotioneerden:
“En nu komt het moment dat ik deze mooie envelop en brief overhandig aan Bennie Vlaskamp. De brief is bijna 70 jaar oud, maar mijn handtekening is precies hetzelfde gebleven als toen. Ik hoop dat hij een mooi plaatsje bij u krijgt.”
Dat laatste is zeker gebeurd en nu, 10 jaar later, krijgt het een plek in het Nationaal Holocaustmuseum.

vlnr: Arie van Dalen, Bennie Vlaskamp, Mirjam Huffener, Emile Schrijver

Vlnr: Peter van ’t Hoog, gedeputeerde Provincie Gelderland; Rozette Kats, B(est)F(emale)F(riend van Jules Schelvis en Jetje Manheim, voormalig voorzitter Stichting Sobibor; Mirjam Huffener en Gerdi Verbeet, voormalig voorzitter Nationaal Comité 4 en 5 mei; Doede Sijtsma en Shifra Wurms; op de voorgrond Toos Verkooijen, bestuurslid Lotty Veffer Foundation

Fotografie, tenzij anders vermeld, Carlo Huffener en Ronald Huffener